oefenopgaven bij §1.4

1 Bereken en geef het antwoord voluit (dus niet in twee cijfers)

a 1·109 =
b 6·104 =
c 3,14·105 =
d 0,02·105 =
e 25 =
f 2·105 =

2 Noteer onderstaande getallen in twee cijfers met behulp van 10-machten

a 10 000 000 000 000
b 700 000 000
c een miljoen
d een miljard

3 Wat is groter: 3·102 of 2·103?

4 Is de volgende bewering juist: 1.106 is twee maal zo groot als 1·103? Licht je antwoord toe.

5 Bereken en geef je antwoord in twee cijfers:

a 3·102 x 2·103 =
b 6·103 / 2·102 =
c (2·103 x 6·109) / 3·103 =

6 Vul in en gebruik waar nodig 10-machten:

a 1 km = ... meter
b 1 kg = ... gram
c 1 kW = ... Watt
d 1 mg = ... gram
e 1 mm = ... meter
f 1 MW = ... Watt
g 1 mA = ... Ampère

7 Bereken en geef je antwoord in twee cijfers:

a 55 / 2 =
b 13,6 / 10 =
c 40,8 / 13,6 =
d 13,6 / 0,01 =
e 4,777 / 17 =
f 0,015 / 0,03 =

8 Bereken en geef je antwoord in twee cijfers:

a 0,1 x 13,6 =
b 10 x 13,6 =
c 0,00001 x 13,6 =
d 1·102 x 1·103 =

9 Bereken en geef je antwoord in twee cijfers:

a 1·106 / 1·102 =
b 1·1080 / 1·104 =
c 1·1080 x 1·104 =
d 1·104 + 1·103 =
e (1·103)2 =

10 Bereken en geef je antwoord in twee cijfers:

a 2/3 x 5/7 =
b 2/3 : 5/7 =
c 2/3 + 5/7 =

11 Bereken en geef je antwoord in twee cijfers:

a 25/7 x 14/5 =
b 3,5·106 / 7·102 =
c (49 x 9 x 13 x 2) / (7 x 18 x 26) =

12 Bereken en geef je antwoord in twee cijfers:

a 3/2 : 4/5 =
b 15/2 : 3 =
c 15 : 2/3 =
d 0,001 : 1/100 =

13
a Rond het getal 3,1415 af tot drie decimalen achter de komma.
b Idem tot twee decimalen.
c Idem tot één decimaal.