Op een lamp staat 4 V/ 0,25 A . Dit zijn de gegevens voor het juiste gebruik van de lamp. De weerstand van deze lamp is
Ω.
Nu wordt de lamp aangesloten op een spanning van 9 Volt. Er zal een extra weerstand (R1) gebruikt moeten worden om dit mogelijk te maken. Onderstaand een aantal mogelijke manieren om deze weerstand aan te sluiten. Welke is/zijn juist?
Schakeling A is
(wel/niet) juist
Schakeling B is
(wel/niet) juist
Schakeling C is
(wel/niet) juist
Schakeling D is
(wel/niet )juist
Als de weerstand op de juiste manier is aangesloten moet de stroom door de weerstand en de lamp nog steeds 0,25 A zijn. De totale weerstandswaarde van de hele schakeling is dan
Ω .
Weerstand R1 is dus
Ω.
In een andere schakeling heb je een weerstand nodig van 39,2 Ω. Helaas zijn er geen kant-en-klare weerstanden van die waarde. Je besluit dan maar zelf een weerstand te maken van weerstandsdraad. Op je rolletje staat ’14 Ω /m’. Je hebt dan
meter weerstandsdraad nodig om op de juiste waarde te komen.
De weerstand in de schakeling heeft een waarde van 200 Ω.
Spanning over deze weerstand is 8 Volt. Er loopt dan een stroom door van
A.
Reken om:
Een stroom van 0,02 A =
mA
Een stroom van 1,2 mA =
A
In de onderstaande schakeling is er gebruik gemaakt van een Relais.
Op dit moment staat de schakelaar aan de linkerkant open. Voor de componenten aan de rechterkant geldt het volgende:
L1 is
(aan/uit), L2 is
(aan/uit), L3 is
(aan/uit) en de Motor is
(aan/uit)
Op het moment dat deze schakelaar wordt omgezet gaat er wat gebeuren met de aanwezige componenten aan de rechterkant. Geef nu aan hoe de situatie van de componenten is.
L1 is
(aan/uit), L2 is
(aan/uit), L3 is
(aan/uit) en de Motor is
(aan/uit),
Het contact van het relais waar de motor op is aangesloten noemen we een
(maak/breek)-contact