Een lamp staat aangesloten op een spanningsbron van 12 V. de stroom door de lamp is op dat moment 0,5 A. De weerstand is dan Ω.
Een weerstand van 30 Ω is aangesloten op een spanningsbron van 6 V. de stroom is nu A. Diezelfde weerstand wordt nu aangesloten op een andere spanningsbron en nu is de stroom 0,3 A. De spanning is dus V.

In een serieschakeling van twee gelijke weerstanden is de totale stroom 0,4 A terwijl de totale spanning in de schakeling 12 Volt is. De waarde van de totale weerstand is Ω. terwijl iedere weerstand dus Ω is.


Zie de bovenstaande weerstanden
De weerstandswaarde van R1 is Ω
De weerstandswaarde van R2 is Ω
De weerstandswaarde van R3 is Ω = kΩ



In schakeling A kun je de stroom door het lampje (Wel/Niet) meten.
In schakeling A kun je de spanning over het lampje (Wel/Niet) meten.
In schakeling B kun je de stroom door het lampje (Wel/Niet) meten.
In schakeling B kun je de spanning over het lampje (Wel/Niet) meten.
In schakeling C kun je de stroom door het lampje (Wel/Niet) meten.
In schakeling C kun je de spanning over het lampje (Wel/Niet) meten.
In schakeling D kun je de totale stroom door de lampjes (Wel/Niet) meten.
In schakeling D kun je de spanning over de lampjes (Wel/Niet) meten.

In schakeling D zijn de lampjes een voorbeeld van een (Parallel/Serie) schakeling.




In de onderstaande schakeling zie je een aantal componenten staan:

De Spanningsbron(Voeding) staat bij letter .
De Weerstand staat bij letter .
De Transistor staat bij letter D.
De Lamp staat bij letter .
De LDR staat bij letter .
Als er minder licht valt op de LDR dan gaat de weerstand van de LDR (omhoog/omlaag).
Dan is er een (groter/kleiner) spanningsverschil over de LDR.
Hierdoor gaar er meer stroom lopen in de richting van de blauwe pijl.
Daardoor zorgt de component bij D dat er meer stroom gaat lopen in de richting van de rode pijl.
De lamp gaat daardoor feller branden.